Een apart milieueffectrapportage-beoordelingsbesluit is onder de Omgevingswet niet langer vereist.

Pieter van der Woerd en Rieneke Jager bespreken de veranderingen in de praktijk als gevolg van het besluit dat het milieueffectrapportage-beoordelingsbesluit niet langer vereist is onder de aanstaande Omgevingswet. Tevens belichten zij de consequenties in het overgangsrecht, daar de Omgevingswet opnieuw is uitgesteld tot 1 januari 2024.

De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Gekoerst wordt op een inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.

(Vormvrije) m.e.r.-beoordeling? Dan nu altijd een m.e.r.-beoordelingsbesluit ter inzage…

Als een bestemmingsplan voorziet in een geval zoals bedoeld in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r, (zoals bijvoorbeeld een stedelijk ontwikkelingsproject), dan moet op grond van het Besluit m.e.r. voor dat bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. Daarbij moet op grond van de criteria, als bedoeld in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat de activiteiten waarin het bestemmingsplan voorziet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Voor gevallen onder de drempelwaarde, genoemd in kolom 2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., geldt in het huidige recht een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op grond van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag verplicht om op basis van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling een beslissing te nemen over de vraag of bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, vanwege de mogelijke belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, toch een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Deze beslissing, die zowel door het college van burgemeester en wethouders als door de gemeenteraad mag worden genomen, wordt een m.e.r.-beoordelingsbesluit genoemd. Sinds juli 2017 geldt die verplichting ook voor vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Een m.e.r.-beoordelingsbesluit is een apart besluit dat wordt genomen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling die is opgenomen in de plantoelichting kan, volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dus niet worden aangemerkt als een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Eventuele inhoudelijke bezwaren tegen het m.e.r.-beoordelingsbesluit kunnen, in beginsel in de procedure tegen het besluit waarop de m.e.r.-beoordeling betrekking heeft, worden aangevoerd. Op dit uitgangspunt geldt nu één belangrijke uitzondering. Dit is de volgende.

Als het bevoegd gezag besluit dat een MER moet worden gemaakt, kan degene die daardoor verplicht is om het opstellen van het MER te regelen en te betalen, tegen die beslissing zelfstandig beroep instellen. Het zou namelijk onevenredig bezwarend zijn om het rapport eerst op te laten stellen en te laten betalen om pas daarna, in het kader van de bestemmingsplanprocedure, te kunnen aanvoeren dat dit MER helemaal niet noodzakelijk is.

Maar onder de Omgevingswet niet meer!

Onder de Omgevingswet moet voor de vraag of voor een bepaald project een MER of m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt, gekeken worden in bijlage V bij het Omgevingsbesluit (de opvolger van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Anders dan in de bijlage bij het Besluit m.e.r., waar onderscheid is gemaakt tussen MER-plichtige gevallen (onderdeel C) en m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen (onderdeel D), zijn in bijlage V bij het Omgevingsbesluit zowel de MER-plichtige als de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen. In kolom 2 staan de MER-plichtige gevallen (doorgaans gevallen boven een bepaalde drempelwaarde) en in kolom 3 de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen.

Daarmee komt het onderscheid tussen een formele en vormvrije m.e.r.-beoordeling te vervallen. Onder de Omgevingswet bestaat voor projecten straks nog maar één (formele) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

Nieuw in die procedure onder de Omgevingswet is dat de verplichting om een specifiek m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen en te publiceren, komt te vervallen. Ingevolge artikel 16.43, tweede en derde lid Omgevingswet in samenhang met artikel 11.11, tweede lid Omgevingsbesluit, neemt het bevoegd gezag het resultaat van de beoordeling (of er sprake is van aanzienlijke milieueffecten met de bijbehorende motivering) op in het (ontwerp)besluit. Ingevolge artikel 11.11, eerste lid Omgevingsbesluit moet het bevoegd gezag, nog wel binnen zes weken na ontvangst van de mededeling van het voornemen een project uit te voeren door initiatiefnemer, een beslissing nemen of er sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Van deze beslissing hoeft geen aparte kennisgeving gedaan worden. Ook hoeft geen apart m.e.r.-beoordelingsbesluit ter inzage worden gelegd. Eventuele inhoudelijke bezwaren tegen de m.e.r.-beoordeling kunnen, in de procedure tegen het besluit waarop de m.e.r.-beoordeling betrekking heeft, aan de orde worden gesteld. Dat is thans ook al het geval, al geldt daarop in het huidige recht, zoals hiervoor genoemd, de belangrijke uitzondering.

Het is de vraag of deze belangrijke uitzondering, zijnde het zelfstandige beroep tegen de m.e.r.-beoordelingsbeslissing, als bedoeld in artikel 11.11, eerste lid Omgevingsbesluit, ook mogelijk is onder de Omgevingswet, nu een specifiek m.e.r.-beoordelingsbesluit en publicatie daarvan ontbreekt. Mogelijk dat de beslissing die het bevoegd gezag op grond van artikel 11.11, eerste lid Omgevingsbesluit moet nemen, net als het huidige m.e.r.-beoordelingsbesluit, kwalificeert als “een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit” als bedoeld in artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht, zodat beroep onder omstandigheden mogelijk blijft.

Bij een besluit op aanvraag is het ontbreken van een expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit hoe dan ook niet problematisch. Wordt in een dergelijk geval na de m.e.r.-beoordeling beslist dat toch een MER nodig is, dan moet de aanvraag ingevolge artikel 16.49, vierde lid Omgevingswet worden afgewezen. In dat geval kunnen tegen de afwijzing van de aanvraag rechtsmiddelen worden aangewend.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor de m.e.r.-beoordeling volgt het overgangsrecht voor het besluit over het project waarop de m.e.r.-regelgeving van toepassing is. Voor de m.e.r.-beoordeling leidt dat tot de volgende situaties:

>  Als een initiatiefnemer zijn voornemen voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit heeft gemeld aan het bevoegd gezag voor inwerkintreding van de Omgevingswet maar tot aan inwerkingtreding verder nog niets is gedaan, dan geldt als mededeling voor een m.e.r.-beoordelingsplichtig project onder de Omgevingswet.

>  Als het bevoegd gezag voor inwerkingtreding van de Omgevingswet een m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen en van dit besluit kennis heeft gegeven maar de initiatiefnemer heeft nog geen vergunningaanvraag ingediend of er is (in het geval van een ambtshalve besluit) nog geen ontwerpbesluit ter inzage gelegd, dan geldt dit m.e.r.-beoordelingsbesluit als een beoordeling als bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet.

>  Heeft het bevoegd gezag, na een mededeling van initiatiefnemer te hebben ontvangen over een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, de vormvrije m.e.r.-beoordeling nog niet afgerond maar heeft de initiatiefnemer inmiddels wel een aanvraag ingediend? Dan blijft het oude recht van toepassing en moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit voldoen aan de eisen uit de Wet milieubeheer.

>  Heeft het bevoegd gezag nog geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en heeft de initiatiefnemer nog geen aanvraag ingediend? Dan geldt voor de hele procedure het kader van de Omgevingswet.


Vanzelfsprekend kunt u voor vragen of advies contact opnemen met Pieter van der Woerd en Rieneke Jager.

Menu