Op 10 december 2024 heeft de Eerste Kamer de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (“Wgiw“) en het bijbehorende Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (“Bgiw“) aangenomen. Deze wetgeving biedt gemeenten belangrijke instrumenten om de warmtetransitie te bevorderen. In dit blog bespreken Julian Schouten en Erwin Noordover de achtergrond van de Wgiw en het Bgiw, en belichten we de twee belangrijkste instrumenten: het warmteprogramma en de bevoegdheid van gemeenten om wijken aan te wijzen die aardgasvrij moeten worden. Tot slot wordt een korte conclusie gegeven over de gevolgen voor de warmtetransitie.
Achtergrond
Om de doelstellingen uit de Klimaatwet te behalen, moet de gebouwde omgeving vrijwel volledig CO₂-neutraal worden. Dit betekent dat ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen voor 2050 wijkgericht – onder regie van gemeenten – moeten worden getransformeerd. Een cruciaal onderdeel hiervan is het aansluiten van gebouwen op warmtenetten. Het Klimaatakkoord streeft naar ruim 1 miljoen aangesloten huizen en gebouwen in 2030, waarvan minstens 500.000 nieuwe aansluitingen gerealiseerd moeten zijn ten opzichte van 2021. Dit aantal kan groeien naar circa 2,6 miljoen aansluitingen in 2050.
Uit een recente Kamerbrief van de Minister van Klimaat en Groene Groei blijkt dat de ontwikkeling van warmtenetten achterloopt en dat de opschaling van collectieve warmte stagneert. Om hierin verandering te brengen, moeten volgens de Minister aan drie randvoorwaarden worden voldaan:
- Als een warmtenet de goedkoopste optie is, moet dit resulteren in een aantrekkelijke prijs voor de eindgebruiker;
- Er moet voldoende uitvoeringscapaciteit zijn om in warmtenetten te investeren en deze te exploiteren; en
- Gemeenten moeten sterker de regie nemen in de warmtetransitie.
De Wgiw is ontworpen om deze randvoorwaarden te ondersteunen. Gemeenten moeten de betaalbaarheid voor huishoudens waarborgen binnen hun besluitvorming. Daarnaast introduceert de Wgiw duidelijke besluitvormingsprocessen, waardoor betrokken partijen voldoende houvast, handelingsperspectief en rechtszekerheid krijgen. Die besluitvormingsprocessen bevatten juridische instrumenten waarmee gemeenten de regie over de warmtetransitie kunnen versterken.
Belangrijkste instrumenten
De Wgiw wijzigt de Omgevingswet (“Ow“), de Gaswet en, indien tegelijkertijd of eerder in werking getreden, de Energiewet. Twee belangrijke nieuwe instrumenten zijn:
- Warmteprogramma
Het warmteprogramma vervangt de bestaande transitievisie warmte. In het Klimaatakkoord was de afspraak gemaakt dat Gemeenten uiterlijk eind 2021 een transitievisie warmte zouden opstellen, waarin zij verduurzamingsplannen per wijk of buurt vastleggen. De Wgiw verankert deze visie als een verplicht programma onder de Omgevingswet, het warmteprogramma genoemd.
Het warmteprogramma moet op grond van het Bgiw elke vijf jaar worden geactualiseerd. Daarnaast is in het Bgiw een instructieregel opgenomen waarin staat welke elementen gemeenten in ieder geval moeten opnemen in hun warmteprogramma. Hieronder valt onder meer:
- Een overzicht van de energie-infrastructuur die aardgas moet vervangen per locatie;
- Een beschrijving van de totale kosten van deze verduurzaming; en
- Een prognose van de gemiddelde warmtebehoefte per locatie.
Dit warmteprogramma vormt de basis voor gemeenten om regels te stellen over de verduurzaming van bestaande gebouwen en activiteiten binnen hun grondgebied.
- Bevoegdheid om aardgasloze wijken aan te wijzen
Daarnaast introduceert de Wgiw de bevoegdheid voor gemeenten om via het omgevingsplan regels te stellen die het gebruik van aardgas als warmtevoorziening uitsluiten. Hiermee bepaalt de gemeente wanneer en hoe een wijk van het aardgas afgaat en welk duurzaam alternatief wordt gekozen. Zodra deze regels in werking treden, vervalt de aansluit- en transporttaak van de gasnetbeheerder in het aangewezen gebied. Bewoners van wijken die aardgasvrij worden verklaard, hebben recht op een aansluiting op een alternatieve energievoorziening, zoals een warmtenet.
Het Bgiw bevat instructieregels waaraan gemeenten zich moeten houden bij het aanpassen van hun omgevingsplannen. Zo bevat een omgevingsplan onder meer:
- De aanwijzing van een geschikte energie-infrastructuur voor de verwarming en warmtevoorziening in het aangewezen gebied;
- Een redelijk termijn (in beginsel 8 jaar) voor het beëindigen van het gebruik van aardgas;
- Een verbod op het gebruik van aardgas voor nieuwe activiteiten binnen het aangewezen gebied; en
- De mogelijkheid voor bewoners en bedrijven om een gelijkwaardige maatregel te treffen (alternatief voor warmte).
Gevolgen warmtetransitie
Het aannemen van de Wgiw en het bijbehorende Bgiw vormt een belangrijke stap in het scheppen van de randvoorwaarden voor de opschaling van collectieve warmte. Voor warmtebedrijven en eindgebruikers zal dit naar verwachting op korte termijn meer duidelijkheid bieden over waar gemeenten kiezen voor de aanleg van een warmtenet.
Tegelijkertijd kan deze ontwikkeling niet los worden gezien van de Wet collectieve warmtevoorziening (“Wcw”), die op 19 juni 2024 bij de Tweede Kamer is ingediend. De Wcw bevat regels over collectieve warmtevoorzieningen voor de gevallen waarin een gemeente daarvoor een keuze maak op grond van de Wgiw.
De impact van de Wgiw en de Bgiw op de opschaling van collectieve warmte zal in de praktijk mede afhankelijk zijn van de uitwerking en implementatie van de Wcw, die nog door de Tweede en Eerste Kamer moet worden aangenomen. Deze gefaseerde aanpassing van regelgeving betekent dat de daadwerkelijke effecten ervan op de warmtetransitie pas op langere termijn zichtbaar worden. Dit is ook mede ingegeven door het feit dat er onzekerheid blijft bestaan over hoe de Wcw er uiteindelijk uit zal zien wanneer deze inwerking treedt.
Eerdere publicaties van NewGround Law over de warmtetransitie:
→ De warmtetransitie geslaagd? De samenhang tussen de (toekomstige) wetgeving nader bezien.
→ Belang van geothermie voor de warmtetransitie
→ Rijk legt opgave versnelling warmtetransitie bij gemeenten en particulieren
→ De warmtetransitie geslaagd? De samenhang tussen de (toekomstige) wetgeving nader bezien.