Erwin Noordover en Rieneke Jager bespreken het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, krijgen gemeenten de bevoegdheid om het aardgasgebruik bij bestaande bouw in het omgevingsplan uit te sluiten.
Dit blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | Leestijd: 5 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Gekoerst wordt op een inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
Warmtetransitie eindelijk in de stroomversnelling?
Op dinsdag 14 maart 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Dit betekent dat ook wetgeving die samenhangt met de Omgevingswet op termijn daadwerkelijk in werking treedt. Een voorbeeld hiervan is het wetvoorstel tot de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) die van groot belang is voor het bewerkstelligen van de warmtetransitie. Deze warmtetransitie is nodig om de afspraken uit het Klimaatakkoord na te kunnen komen en houdt in, kortgezegd, dat de 8 miljoen gebouwen in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moeten zijn.
Het huidig wettelijk kader is niet toereikend gebleken om dat doel te bereiken. Daarover schreven wij een eerdere blog. Met de Wgiw wordt beoogd om het huidig wettelijk kader zo aan te passen dat belemmeringen voor het uitvoeren van de warmtetransitie worden weggenomen. Voor gebouweigenaren is belangrijk dat de Wgiw in een kader voorziet waarbinnen gemeenten aan moeten geven hoe en op welke termijn een verplichte afsluiting van het aardgas kan worden opgelegd. Lees hierover meer in ons eerdere blog.
Dit kader is nader uitgewerkt in het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw). Hiermee krijgen gemeenten concrete bevoegdheden om aardgasgebruik in het omgevingsplan te verbieden. In dit blog bespreken wij op hoofdlijnen de voorwaarden waaraan gemeenten moeten voldoen om verplichte afschakeling te bewerkstelligen.
De voorwaarden voor een verplichte afschakeling
Als een gemeente een gebouweigenaar wil verplichten om van het aardgas af te schakelen dan moeten hiervoor regels worden opgenomen in het omgevingsplan. In het omgevingsplan wordt dan voor de verplichte afschakeling een aanwijzing opgenomen op grond van de zogenoemde aanwijsbevoegdheid. Als een gemeente hiervan gebruik maakt, moet in het omgevingsplan komen te staan voor welke wijk welk duurzaam warmte-alternatief is gekozen en op welke datum de aangewezen wijk van het aardgas af moet. Een gemeente kan echter alleen gebruik maken van deze aanwijsbevoegdheid als aan een aantal eisen wordt voldaan. Deze eisen zijn met het Bgiw vastgelegd en zijn als volgt:
> Wijken aanwijzen in warmteprogramma
In het warmteprogramma moeten gemeenten vastleggen wat het tijdspad is voor de afschakeling van het aardgas en welke deelgebieden (wijken) het betreft. Heeft een gemeente dit niet gedaan, dan kan zij ook niet in het omgevingsplan bepalen dat een niet aangewezen wijk op een bepaalde datum van het aardgas moet worden afgeschakeld. Het warmteprogramma is onder de Omgevingswet verplicht en moet uiterlijk op 31 december 2026 zijn vastgesteld.
> Opt-out gebouweigenaar
Een eigenaar is niet verplicht om zijn/haar woning of gebouw aan te sluiten op het duurzame warmte-alternatief dat de gemeente voor ogen heeft. Hij/zij kan gebruik maken van een zogeheten opt-out. In het omgevingsplan moet duidelijk worden gemaakt dat gebouweigenaren kunnen kiezen voor een even duurzaam alternatief. Door deze opt-out blijft keuzevrijheid bestaan.
> Zorgvuldige planvoorbereiding
Gemeenten moeten de verplichte afschakeling van het aardgas zorgvuldig vormgeven. Zo moeten zij in hun omgevingsplan aandacht besteden aan de maatschappelijke kosten die de realisatie van het gekozen warmte-alternatief met zich meebrengt en aan de betaalbaarheid voor bewoners, instellingen en gebouweigenaren. Ook moeten gemeenten rekening houden met de haalbaarheid en een redelijke termijn vaststellen tussen het besluit tot het beëindigen van het transport van aardgas en het daadwerkelijk beëindigen daarvan. Deze redelijke termijn staat vooralsnog op acht jaar maar dit kan – afhankelijk van bijvoorbeeld de planning van de netbeheerder en het soort gebouw – langer of korter uitvallen.
> Duurzaam alternatief moet beschikbaar zijn
Als gemeenten een verbod op aardgas opnemen dan moeten zij kunnen verzekeren dat er daadwerkelijk een duurzaam alternatief beschikbaar is. In het omgevingsplan moeten zij beschrijven hoe gemonitord wordt dat de alternatieve warmte-aansluiting tijdig is gerealiseerd. Als uit de monitoring blijkt dat de planning niet wordt gehaald dan moet de datum in het omgevingsplan voor de verplichte afschakeling worden verzet.
Uiterlijk 1 januari 2050 alle gebouwen van het aardgas
Met het Bgiw wordt in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), opvolger van het Bouwbesluit 2012, een verbod op het gebruik van fossiele brandstoffen per 1 januari 2050 opgenomen. Hoewel gemeenten vooralsnog niet verplicht zijn om in het omgevingsplan gebruik te maken van de aanwijsbevoegdheid en kunnen proberen om wijken op basis van vrijwilligheid af te schakelen, geldt vanaf 1 januari 2050 hoe dan ook een rechtstreeks verbod op het gebruik van fossiele brandstoffen. Aangezien, anno 2023, is gebleken dat er in de vrijwillige verduurzaming van de energievoorziening in de gebouwde omgeving geen schot zit, zien wij nut en noodzaak voor gemeenten om meteen een datum voor een verplichte afschakeling in het omgevingsplan vast te stellen. Wij hebben goede hoop dat hiermee versneld de weg wordt ingeslagen naar een aardgasvrije gebouwde omgeving in 2050.
Voor advies en informatie kunt u contact opnemen met Rieneke Jager en Erwin Noordover van NewGround Law.