Duidelijkheid voor initiatiefnemers over de vaststelling van een bestemmingsplan

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft met het oog op de “rechtsvorming en de rechtspraktijk” uiteengezet welk recht van toepassing is op (vervolg)besluiten op aanvragen om een ruimtelijk plan vast te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak gaat in de uitspraak van 17 april 2024 in op enkele veelvoorkomende scenario’s. Een van de belangrijkste conclusies is dat nadat de gemeenteraad een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen afwijst, de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing blijft totdat het besluit op de aanvraag onherroepelijk is. Arjen Praat en Rick Vlaskamp bespreken deze uitspraak.

Dit blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | Leestijd: 6 minuten

De Omgevingswet heeft op 1 januari 2024 alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming) vervangen. Onder het motto “eenvoudig beter” zijn 40 wetten en 120 AMvB’s gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming.

overgangsrecht

Het overgangsrecht onder de Omgevingswet regelt of oud of nieuw recht moet worden toegepast op reeds ingediende aanvragen en in procedures over besluiten. In dat kader is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ‘Afdeling‘) bezig om met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk uiteen te zetten welk recht van toepassing is in welke gevallen. In de uitspraak van 17 april 2024 zet de Afdeling het overgangsrecht onder de Omgevingswet ten aanzien van bestemmingsplannen op aanvraag uiteen.

De uitspraak van 17 april t is de tweede uitspraak waarin de Afdeling uiteenzet welk recht van toepassing is op grond van het overgangsrecht. Deze uitspraak volgt op de uitspraak van 27 maart 2024, waarin de Afdeling het overgangsrecht uiteen heeft gezet ten aanzien van vastgestelde bestemmingsplannen die worden vernietigd (al dan niet na een eerdere schorsing).

Wat speelde er?

Een eigenaar van een perceel in de gemeente Hollands Kroon had aan het college van burgemeester en wethouders verzocht om een bestemmingsplan vast te stellen dat voorziet in de bouw van een tweede vrijstaande woning op zijn perceel. Het college verleende medewerking aan het initiatief en stelde aan de gemeenteraad voor het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen. De gemeenteraad weigerde dat bij besluit van 16 september 2021, omdat de bouw van een tweede woning een mogelijke belemmering zou vormen voor de bedrijfsactiviteiten van het naastgelegen bedrijf. Die weigering werd vervolgens door de eigenaar aangevochten bij de Afdeling. De Afdeling vernietigde het weigeringsbesluit van de raad bij uitspraak van 14 september 2022. De gemeenteraad besloot daarom bij besluit van 24 november 2022 het bestemmingsplan alsnog vast te stellen. Tegen dat vaststellingsbesluit werd onder andere door het naastgelegen bedrijf beroep ingesteld bij de Afdeling. Dat beroep slaagde, waarop de Afdeling het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad vernietigde. Zie hieronder een visualisatie van de genomen stappen:

De vraag die vervolgens wordt beantwoord is welk recht van toepassing is op een nieuw te nemen (vervolg)besluit, te weten de aanvraag om vaststelling van een bestemmingsplan.

Oud recht van toepassing

De Afdeling is van oordeel dat de aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen, en die, zoals in dit scenario, vervolgens wordt afgewezen, kwalificeert als ‘een besluit op aanvraag’. Dat heeft tot gevolg dat op grond van het overgangsrecht onder de Omgevingswet het moment waarop de aanvraag wordt gedaan bepalend is voor het toepasselijke recht. Is de aanvraag gedaan voor 1 januari 2024, dan blijft het oude recht van toepassing totdat het besluit onherroepelijk is. Dat is alleen het geval als de aanvraag de eerste keer wordt afgewezen. Indien naar aanleiding van een aanvraag (of ambtshalve door de raad) een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd en vervolgens wordt vastgesteld, geldt ander overgangsrecht. Dan geldt dat het moment waarop het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd bepalend is voor het toepasselijke recht. Is het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2024 ter inzage gelegd, dan blijft het oude recht van toepassing tot het bestemmingsplan in werking is getreden. Een bestemmingsplan dat in werking treedt maakt per 1 januari 2024 van rechtswege deel uit van het ‘tijdelijk deel van het omgevingsplan’.

Terug naar de afwijzing van een besluit op aanvraag. In eerste instantie werd het weigeringsbesluit vernietigd en in tweede instantie het vaststellingsbesluit. Dat betekent dat er geen onherroepelijk besluit is op de aanvraag en het oude recht nog van toepassing is. Dat oude recht zal pas uitwerken op het moment dat een beslissing op de aanvraag onherroepelijk is. De gemeenteraad miet opnieuw de keuze maken het verzoek van de eigenaar van het perceel in de gemeente Hollands Kroon af te wijzen dan wel een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Op de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan is dan oud recht van toepassing, ondanks het feit dat per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking is getreden. En ook ondanks het feit dat in de tussentijd wel een bestemmingsplan is vastgesteld en in werking is getreden en dus onderdeel was van het ’tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Hollands Kroon’. Dat laatste beoordeelt de Afdeling als niet relevant omdat in eerste instantie afwijzend op de aanvraag is besloten. Dat gegeven is in dit geval doorslaggevend voor de vraag welk recht van toepassing is.

Betekenis voor de praktijk

Eerder verschafte de Afdeling bij uitspraak van 27 maart 2024 duidelijkheid over de vraag welk recht van toepassing is op vastgestelde bestemmingsplannen die worden vernietigd (al dan niet na een eerdere schorsing). Bepalend is het moment waarop het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Indien dat moment is gelegen voor 1 januari 2024 is het oude recht van toepassing totdat het bestemmingsplan in werking is getreden en onderdeel is gaan uitmaken van het ’tijdelijk deel van het omgevingsplan’. Met de uitspraak van 17 april 2024 wordt door de Afdeling duidelijkheid verschaft ten aanzien van aanvragen om een bestemmingsplan vast te stellen, dat vervolgens in eerste instantie door de raad wordt geweigerd. In dat geval is het moment waarop de aanvraag is ingediend bepalend. Indien de aanvraag is gedaan voor 1 januari 2024, dan is het oude recht van toepassing totdat er onherroepelijk op de aanvraag is besloten.

Daarnaast heeft de Afdeling uitspraken gedaan over het toepasselijke recht op grond van het overgangsrecht onder de Omgevingswet ten aanzien van onder andere omgevingsvergunningen, handhaving en nadeelcompensatie.

Het is welkom voor de rechtsvorming en de rechtspraktijk dat de Afdeling uiteen zet welk recht in welke situatie van toepassing is. Daar is behoefte aan omdat de wet een vrij generieke regeling geeft, maar de uitleg pas kan worden gegeven op basis van zaken in de praktijk. Dat betekent niet dat het er simpeler of eenduidiger op wordt. De Afdeling heeft dat eveneens voor ogen en heeft bij beide voormelde uitspraken daarom stroomschema’s opgesteld welk recht in welke situatie van toepassing is. Onze verwachting is dat de komende periode meer schema’s zullen volgen indien de gelegenheid zich voordoet bij een concrete uitspraak. De links naar de stroomschema’s vindt u hier:

Stroomschema op hoofdlijnen: overgangsrecht bij aanvraag vaststelling plan voor 1 januari 2024 | Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak  | 17 april 2024

Stroomschema op hoofdlijnen: overgangsrecht bij nieuwe besluiten na 1 januari 2024 over een ruimtelijk plan | Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak | 27 maart 2024

Menu