André Gaastra en Welmoed Willemsen bespreken de energiebesparingsplicht voor niet vergunningplichtige inrichtingen.
Deze blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | Leestijd: 7 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien op 1 juli 2022
Activiteitenbesluit milieubeheer
De niet vergunningplichtige inrichtingen met een middel- of groot energieverbruik (de zogeheten inrichting type A of inrichting type B) moeten voldoen aan de energiebesparingsverplichting van artikel 2.15 Activiteitenbesluit milieubeheer. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de grotere kantoorgebouwen, horeca en detailhandelsbedrijven. Deze verplichting vloeit voort uit de Europese Energie- efficiëntie richtlijn.
Welke energiebesparende maatregelen moeten worden genomen?
De drijver van de inrichting rapporteert eens per vier jaar aan het bevoegd gezag welke energiebesparende maatregelen kunnen worden getroffen en is tevens verplicht energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. De energiebesparingsplicht betreft maatregelen die het eigen verbruik van gas, elektriciteit en warmte verminderen. In bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer staan typen van energiebesparende maatregelen beschreven waarmee de drijver in ieder geval voldoet aan de energiebesparingsplicht. Dat zijn de ‘erkende maatregelen’. Hierbij kan gedacht worden aan het voorkomen van het onnodig laten branden van buitenverlichting, het gebruiken van ledlampen of het isoleren van distributieleidingen. De drijver van de inrichting kan er voor kiezen om andere dan de erkende maatregelen uit bijlage 10 van de Activiteitenregeling uit te voeren. Deze maatregelen moeten wel minstens een even grote energiebesparing opleveren als de erkende maatregelen. De drijver van de inrichting moet eens per vier jaar aan het bevoegd gezag rapporteren welke energiebesparende maatregelen zijn getroffen. In deze rapportage moeten de afwijkende maatregelen specifiek worden beschreven zodat duidelijk is of de maatregelen vergelijkbaar zijn met de erkende maatregelen uit bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer.
De energiebesparingsplicht geldt voor iedere inrichting
De energiebesparingsplicht geldt voor inrichting type A of inrichting type B met een middel- of groot energieverbruik. Er kan sprake zijn van één of meerdere inrichtingen binnen één gebouw of op één bedrijventerrein waarop de energiebesparingsplicht afzonderlijk van toepassing is. Er is sprake van één inrichting in geval van ‘tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.’
Volgens een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2017:9860) is in het geval van een huurrelatie onder meer de inhoud van de huurovereenkomst (en de daarbij behorende algemene voorwaarden) van belang om te bepalen of er sprake is van een technische, organisatorische of functionele binding en dus van één inrichting. Ook blijkt de huurovereenkomst van belang voor de vraag wie de drijver van de inrichting is en daarmee verantwoordelijk voor de energiebesparingsmaatregelen. In de bovengenoemde zaak was in de algemene voorwaarden opgenomen dat de verhuurder zelf milieumaatregelen kon treffen op kosten van de verhuurder dan wel kon afdwingen dat alle huurders milieumaatregelen treffen. Daarnaast konden de bedrijven van de huurders feitelijk niet zelfstandig, oftewel niet zonder de verhuurder, functioneren. Dit omdat de verhuurder, op grond van de contractuele afspraken, verantwoordelijk was voor zaken als openingstijden, toegang en toelevering van elektriciteit. Op basis hiervan kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verhuurder zeggenschap had over de activiteiten die plaatsvonden, dat hij de drijver van de inrichting was en dat hij kon worden aangesproken op het naleven van de milieuvoorschriften waaronder de energiebesparingsplicht.
Deze uitspraak is in overeenstemming met de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt, kort gezegd, dat degene die zeggenschap heeft over de exploitatie en bedrijfsvoering van de inrichting de drijver is en daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de milieuvoorschriften.
Verhuurder en huurder
In de jurisprudentie over de vraag wie er verantwoordelijk is, is vaak bepalend of er sprake is van één inrichting en wie de verantwoordelijke drijver van de betreffende inrichting is. Voor de beantwoording van beide vragen kan de inhoud van de contractuele voorwaarden bepalend zijn. Hierop kan bij het opstellen van een huurovereenkomst worden ingespeeld. Voor de verhuurder is het van belang dat hij als drijver wordt aangemerkt als hij meer zeggenschap heeft. Als het de bedoeling is om de verantwoordelijkheid bij de huurder neer te leggen, moet ook de zeggenschap bij de huurder liggen. Dit lijkt vooral van belang in het geval van zogenoemde triple-net huurovereenkomsten, waarbij het in beginsel de bedoeling is dat de huurder verantwoordelijk is voor alle onderhoud en de naleving van de wettelijke eisen die voor het gebouw gelden.
De energiebesparingsplicht onder de Omgevingswet
Onder de Omgevingswet blijven de uitgangspunten van de energiebesparingsplicht ongewijzigd zoals de plicht om de maatregelen te nemen met de genoemde minimale terugverdientijd, de genomen erkende maatregelen beschrijven en te voldoen aan de informatieplicht. In het stelsel van de Omgevingswet wordt een knip gemaakt tussen energieverbruik van gebouwen en milieubelastende activiteiten op een locatie.
Onder de Omgevingswet vervalt het begrip inrichting en wordt gesproken over een ‘milieubelastende activiteit’. Een milieubelastende activiteit is een specifieke kernactiviteit, inclusief de activiteiten die de kernactiviteit functioneel ondersteunen, op één locatie. In het Besluit activiteiten leefomgeving (“Bal”) is per milieubelastende activiteit bepaald of de energiebesparingsplicht geldt. De energiebesparingsplicht is nader uitgewerkt in artikel 5.15 Bal. Volgens artikel 2.10 Bal is het normadressaat van de algemene regels ‘degene die de activiteit’ verricht. Dat is degene die zorgdraagt voor de naleving van de regels die voor de activiteit gelden. Blijkens de toelichting op het Bal zal degene die de activiteit verricht (economische) zeggenschap over die activiteit moeten hebben. Veelal zal degene die de activiteit verricht huurder zijn van het perceel waarop de activiteit wordt verricht, maar het is niet uitgesloten dat ook de verhuurder die verantwoordelijkheid (mede) heeft voor de naleving van de regels die voor de activiteit gelden.
Rechtsongelijkheid?
Echter, niet alle activiteiten die onder het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, vallen ook onder het Bal. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat het Rijk aan een deel van de milieubelastende activiteiten, zoals winkels en kantoren, onder de Omgevingswet geen integrale milieuregels meer stelt, gelet op het uitgangspunt ‘decentraal, tenzij’. Dit zou betekenen dat in de toekomst elke gemeente andere regels kan stellen en dat er in Nederland rechtsongelijkheid ontstaat ten aanzien van de energiebesparingsplicht. De minister is momenteel aan het onderzoeken op welke wijze binnen de systematiek van de Omgevingswet de energiebesparingsplicht en de bijbehorende informatieplicht toch, en op gelijke wijze, kan gelden voor deze sectoren.