André en Marie-Claire Gaastra, advocaten van NewGround Law bespreken de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de klimaatzaak tegen Royal Dutch Shell.
Deze blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | leestijd: 8 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Nadat de geplande inwerkingtreding van de Omgevingswet aanvankelijk met een jaar was uitgesteld tot 1 januari 2022, is de beoogde inwerkingtredingsdatum opnieuw verplaatst. De huidige planning is inwerkingtreding op 1 juli 2022. Dit zou volgens de minister het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en uitvoeringsorganisaties meer ruimte geven om de implementatie van de wet op een zorgvuldige en verantwoorde wijze af te ronden.
Wet verbod op kolen
In december 2020 is door ons al ingegaan op de laatste aanpassing van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met de beperking van de CO2-emissie (de ‘Wet verbod op kolen’). Het sluiten van de kolencentrales zal nodig zijn om nationale reductiedoelstellingen, die in de Klimaatwet zijn vastgelegd, te bereiken en dat zal nog worden versneld als gevolg van de in december besproken aanpassing van de Wet verbod op kolen.
Het ziet er naar uit dat de rechtbank Den Haag nog een extra impuls heeft gegeven, door Royal Dutch Shell (Shell) vorige week te veroordelen tot een reductie van 45% van de jaarlijkse CO2-emissies van de groep en van de verkochte energiedragende producten in 2030, ten opzichte van 2019. In de Urgenda vonnissen stond centraal dat de overheid te weinig deed om haar burgers tegen de klimaatverandering te beschermen. Dat zou in strijd zijn met een aantal mensenrechten, waaronder het recht op leven en het recht op een ongestoord gezinsleven. Dat de overheid tot taak heeft om haar onderdanen te beschermen tegen een inbreuk op de mensenrechten en dat die taak mede de bescherming tegen de gevolgen van de klimaatverandering omvat, is inmiddels door de Hoge Raad aangenomen. Maar nu wordt die verantwoordelijkheid ook bij Shell neergelegd door invulling van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Daar zou volgens de rechtbank uit volgen dat bedrijven mensenrechten moeten respecteren. Daar valt in juridische zin nog veel over te zeggen, maar dat gaat het doel van deze blog te buiten.
Resultaatsverplichting
Anders dan in andere media wordt gesuggereerd (FD 1 juni 2021) is het rechterlijke bevel ten aanzien van zowel de eigen emissies van Shell als ten aanzien van de emissies van haar toeleveranciers en klanten geformuleerd als een resultaatsverplichting. In de beslissing is immers aangegeven dat het gaat om een reductie van de zogenoemde scope 1, 2 en 3 emissies. Daaronder vallen de eigen emissies van de werkmaatschappijen, de emissies van de energieleveranciers van Shell en de overige emissies, die het gevolg zijn van het gebruik van de ingekochte ruwe olie en gas door derden zoals andere organisaties en consumenten.
Het vonnis draagt Shell dus in wezen op om het concrete resultaat te bereiken dat zijzelf, haar toeleveranciers en haar klanten eind 2030 45% minder CO2 uitstoten. Los van de vraag of dit vonnis in hoger beroep stand houdt, roept het vonnis een groot aantal andere vragen op, waaronder welke consequenties het heeft voor Shell, andere bedrijven en voor het milieu.
Wat zijn de consequenties?
De vraag naar de consequenties voor Shell valt uiteen in twee deelvragen. Ten eerste is het de vraag welke mogelijkheden het vonnis Milieudefensie c.s. biedt om naleving af te dwingen indien Shell er niet aan zou voldoen en ten tweede wat Shell in praktische zin zal moeten doen om uitvoering aan het vonnis te geven.
Milieudefensie c.s. lijkt weinig mogelijkheden te hebben om nakoming van het vonnis zoals het thans luidt af te dwingen. Er is immers geen dwangsom aan de veroordeling verbonden en het lijkt ook geen eenvoudige opgave voor Milieudefensie c.s. om bij niet voldoen te motiveren dat zij (zelf) schade heeft geleden. Het moet immers wel gaan om schade van Milieudefensie c.s. zelf en niet van derden waaronder de burgers wiens mensenrechten zouden zijn geschonden omdat het vonnis alleen gelding heeft tussen Milieudefensie c.s. en Shell. Bovendien kan gelet op het dictum van het vonnis pas aan het eind van 2030 worden geconstateerd of het rechterlijke bevel is nagekomen. Het vonnis lijkt dan ook vooral symbolische betekenis te hebben.
UItvoering van het vonnis
Als wij het goed begrijpen, zal uitvoering van het vonnis in praktische zin betekenen dat Shell in de komende negen jaar nog ruim 30 miljoen ton CO2-emissies per jaar zal moeten reduceren en dat zijn dan alleen nog de scope 1-emissies (de emissies van de Shell-bedrijven in de groep). Dat is in absolute zin reeds een niet geringe reductie. Wij kunnen ons voorstellen dat deze reductie alleen te behalen is door olie- en gaswinningsactiviteiten af te stoten. Elke kubieke meter aardgas of aardolie die Shell blijft winnen, zal immers uiteindelijk een evenredige hoeveelheid aan CO2-emissies in de keten veroorzaken. Die emissies raakt Shell het snelst kwijt door de winningsactiviteiten te verkopen. Reductie van de emissies in de keten, nadat deze producten zijn gewonnen, is een veel lastiger taak en zeker als het gaat om een taakstelling van de omvang zoals die in het vonnis is neergelegd.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, zodat onmiddellijk aan de daaruit voortvloeiende verplichting moet worden voldaan. Zoals aangegeven kan echter pas eind van 2030 worden vastgesteld of de verplichting is nagekomen. Tussentijds is het aan Shell om te bepalen hoe zij dat doet. Shell zou even niets kunnen doen in afwachting van het hoger beroep, maar het staat niet vast dat de verplichting in hoger beroep van tafel gaat en het eindvonnis in hoger beroep zou nog wel twee of drie jaar op zich kunnen laten wachten. Daarna is er nog maar weinig tijd over voordat het eind 2030 is. De kans lijkt ons groot dat Shell de vlucht vooruit zal maken en spoedig drastische beslissingen zal nemen tot inkrimping van in elk geval haar olie- en gaswinningsactiviteiten.
Voor andere bedrijven volgen geen rechtstreekse consequenties uit dit vonnis omdat het alleen tegen Shell is gericht. In de pers worden echter al kandidaten genoemd voor een volgende juridische procedure in het belang van het klimaat. Het gaat dan vooral om de andere grote energieproducenten en grote energiegebruikers. Maar waar houdt het op? Het klimaatprobleem wordt immers door alle bedrijven en consumenten gezamenlijk veroorzaakt en niet alleen door de grote energieproducenten.
Wordt het milieu beter van dit vonnis?
De laatste vraag, maar niettemin de meest belangrijke, is of het milieu beter wordt van dit vonnis. Dat hangt natuurlijk vooral af van de wijze waarop Shell invulling aan het rechterlijke bevel zal geven. Als Shell zelf op duurzame energie overschakelt, zullen haar emissies en die van haar toeleveranciers effectief kunnen afnemen. Maar dat is waarschijnlijk maar een beperkt deel van de oplossing. De hoeveelheid olie en gas die Shell uit de bodem haalt en als brandstof aan andere bedrijven en de consument verkoopt zal, gelet op de verregaande taakstelling, ook (drastisch) moeten afnemen. Elke kubieke meter gas of olie die niet uit de bodem wordt gehaald veroorzaakt immers geen emissies meer in de keten en de verplichting is in absolute termen gesteld. Maar als Shell er voor zou kiezen om haar exploratieactiviteiten te verkopen dan zal een andere partij die activiteiten kunnen voortzetten en dan kunnen de afnemers die zelfde brandstoffen nog steeds kopen en die zelfde emissies nog steeds veroorzaken. Met een verkoop van (een deel van) de activiteiten kan Shell dus mogelijk aan het vonnis voldoen maar worden de emissies niet minder. Bovendien valt te verwachten dat de huidige concurrenten in het gat zullen springen dat Shell dan achterlaat. De behoefte aan olie en gas in de wereld en ook in Nederland, zal voorlopig immers wel aanwezig blijven en die behoefte kan naar ons inzicht alleen de consument en de overheid in relevante mate effectief verminderen.