Wat is op lange termijn nodig voor infrastructuur en woningbouw?

André Gaastra en Jet van Noort bespreken de kamerbrief van de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 17 oktober 2025 over het Langetermijnperspectief infrastructuur en woningbouw. De ministers presenteren hun visie op de groei van bevolking en economie in Nederland en hoe die groei in de komende decennia kan worden geaccommodeerd met voldoende woningen en infrastructuur. De boodschap is helder en begrijpelijk: zonder nieuwe infrastructuur geen woningbouw, en zonder woningbouw geen leefbaar Nederland. Volgens deze bewindslieden kiest het kabinet voor een langjarige, structurele aanpak met duidelijke prioriteiten, structurele financiering en uitvoerbare strategieën. Dat wordt, afgezien van een voorlopige raming van de kosten, in de brief echter weinig concreet gemaakt.

Probleemanalyse

Benadrukt wordt dat infrastructuur de ruggengraat vormt van de samenleving en essentieel is om de bouw van jaarlijks 100.000 woningen mogelijk te maken. Projecten als de IJmeerverbinding, de Merwedelijn en de Lelylijn illustreren volgens de bewindslieden de verwevenheid van woningbouw en bereikbaarheid. Om de verwachte bevolkingsgroei en economische ontwikkeling te kunnen dragen, is daarom uitbreiding van infrastructuur op systeemniveau noodzakelijk.

De ministers signaleren in de kamerbrief echter tevens een opeenstapeling van belemmeringen, te weten: krapte op de arbeidsmarkt, schaarse ruimte, stikstofbeperkingen, netcongestie en beperkte financiële middelen. Rijkswaterstaat en ProRail beschikken voorlopig niet over voldoende uitvoeringscapaciteit voor nieuwe projecten.

Daarnaast ontbreekt volgens de bewindslieden een langetermijnstrategie die prioriteiten stelt, waardoor middelen versnipperen. Het Mobiliteitsfonds raakt uitgeput, terwijl Nederland nauwelijks gebruikmaakt van bijdragen van private partijen aan infrastructuur, hetgeen in andere landen wél gebruikelijk is.

In wezen kan het gebrek aan infrastructuur op systeemniveau dus worden bijgeschreven op de lijst van belemmeringen voor de verdere ontwikkeling.

Handelingsperspectief

De kamerbrief biedt vier richtingen voor verbetering die samen moeten bijdragen aan een meer voorspelbare, uitvoerbare en financieel houdbare aanpak van infrastructuur en woningbouw.

Langetermijnkoers en duidelijkheid

Een eerste richting is het werken vanuit een langetermijnkoers en duidelijkheid. De ministers pleiten voor een stabiele nationale strategie met langjarige programmering en structurele financiering. Door helderheid te bieden over prioriteiten en planning ontstaat zekerheid voor overheden, uitvoeringsorganisaties en marktpartijen. Dat vertrouwen is noodzakelijk om investeringen te stimuleren en capaciteit duurzaam op te bouwen.

Structurele uitvoeringscapaciteit en productiviteitsgroei

Daarnaast wordt ingezet op structurele uitvoeringscapaciteit en productiviteitsgroei. De overheid moet keuzes maken om de schaarse arbeid effectief in te zetten en de productiviteit in de sector te verhogen. Bouwbedrijven wijzen op het belang van standaardisatie, voorspelbaarheid in opdrachten, digitalisering en innovatie. Tegelijk blijft de aanpak van stikstof en netcongestie een voorwaarde om vergunningverlening en uitvoering op gang te brengen. Dat laatste lijkt ons een randvoorwaarde die vóór alles zal moeten worden ingevuld omdat de praktijk bewijst dat dit in projectontwikkeling in toenemende mate als hoofdbelemmering wordt gezien. Als de stikstofproblematiek zou worden opgelost en weer vergunningen kunnen worden verleend, dan komt het met de overige randvoorwaarden vaak ook wel goed.

Bestuurlijke duidelijkheid

Een derde richting betreft de verbetering van projectopstart en beheersing. Grote, complexe projecten stranden volgens de bewindslieden nu vaak al in de verkenningsfase door een gebrek aan middelen of bestuurlijke duidelijkheid. De MIRT-systematiek (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) blijft volgens de bewindslieden het uitgangspunt, maar vraagt om realistische beslisinformatie en een strakkere prioritering. Niet alles kan volgens hen tegelijk, waardoor selectieve toelating van projecten nodig is om verwachtingen en middelen in balans te houden. Het is de vraag op welk soort bestuurlijke duidelijkheid hier wordt gedoeld. Wederom geldt wat ons betreft dat de mogelijkheid om weer vergunningen te kunnen verlenen veel zal doen voor zowel publieke als private initiatieven.

Structurele financiering

Tot slot pleiten de ministers voor structurele financiering in plaats van incidentele impulsen. Tijdelijke budgetten hebben de afgelopen jaren kennelijk geleid tot vertragingen en onvoorspelbaarheid. Een structurele reservering binnen het Mobiliteitsfonds, bijvoorbeeld via een ‘spaarsysteem’, zou moeten zorgen voor een stabiel investeringsritme dat beter aansluit bij de uitvoeringscapaciteit. Daarbij wordt door de bewindslieden gekeken naar aanvullende financiering van partijen die profiteren van nieuwe infrastructuur, zoals grondeigenaren, ontwikkelaars en bedrijven, in lijn met het profijtbeginsel.

Observaties

De analyse dat de infrastructuur essentieel is om de doelstellingen op het gebied van woningbouw en defensie te kunnen realiseren, kan worden gevolgd. De ministers benadrukken dat realisme noodzakelijk is omdat ambities zonder dekking contraproductief zijn. Ook dat kan worden gevolgd. Hoewel de bewindslieden stellen dat het huidige kabinet inzet op langjarige zekerheid, structurele financiering en samenwerking met de markt om een stabieler investeringsklimaat te creëren, blijft het de vraag op welke wijze deze voorwaarden concreet moeten worden ingevuld en waaraan de markt die langjarige zekerheid op dit moment zou kunnen ontlenen.

Een voorbeeld van een in het oog springende discrepantie is de veranderende rol van het Mobiliteitsfonds. Waar het fonds ooit primair bedoeld was voor aanleg en onderhoud van wegen, spoor en vaarwegen, is de reikwijdte inmiddels verbreed. Ook innovatieve mobiliteitsoplossingen en benuttingsmaatregelen vallen er nu onder. Tegelijkertijd neemt de druk op de middelen toe, mede doordat het fonds een bredere doelstelling moet dekken. Hierdoor ontstaat spanning tussen ambitie en financiering: meer taken, maar minder structurele geldstroom.

Conclusie

Ondanks de in de kamerbrief geschetste duidelijke richting, te weten het inzetten op langjarige regie en voorspelbaarheid, blijft ook de concretisering daarvan beperkt. Hoe de structurele middelen moeten worden gevonden, hoe bijdragen van marktpartijen worden vormgegeven en welke projecten prioriteit krijgen, is nog onzeker en zal volgens de bewindslieden door een volgend kabinet moeten worden bepaald.

Voor de vastgoedpraktijk ligt hier een duidelijke boodschap: het huidige demissionaire Kabinet heeft wel een duidelijk idee over waar het naar toe moet met infrastructuur en woningbouw, maar voor concrete maatregelen en oplossingen moet de sector toch wachten op het volgende Kabinet.


Dit artikel is gepubliceerd op VastgoedJournaal

Menu