Omgevingswet: eigen risico bij planschade omhoog

Andre Gaastra en Welmoed Willemsen van NewGround Law bespreken in deze blog de wijziging die de Omgevingswet teweegbrengt voor het eigen risico onder de planschaderegeling.

Deze blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | Leestijd: 5 minuten

De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien op 1 juli 2022.

Pieter van der Woerd en Pim Oremans zijn in een eerdere blogpost ingegaan op de veranderingen die de Omgevingswet met zich meebrengt met betrekking tot het ’schadeveroorzakend besluit’ in het kader van planschade. In deze blog ligt de focus op de wijzigingen die de Omgevingswet doorvoert in het eigen risico van de aanvrager van een (indirecte) planschadevergoeding.

Planschade en het normaal maatschappelijk risico onder het huidige regime
Rechtmatig overheidshandelen kan nadeel veroorzaken dat deels voor vergoeding in aanmerking komt. Dit wordt nadeelcompensatie genoemd. De grondslag van deze schadevergoedingsplicht is het égalitébeginsel. Ook wel genoemd het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten. Bij nadeelcompensatie wordt alleen het nadeel gecompenseerd dat uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico en waarmee de benadeelde, in vergelijking met anderen, onevenredig zwaar wordt getroffen.

Een specifieke vorm van nadeelcompensatie is planschade. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt planschade, in de vorm van inkomensderving of vermindering van waarde, door de overheid gecompenseerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds indirecte planschade die wordt veroorzaakt door een planologische wijziging op een ander perceel, en anderzijds directe planschade, waarbij schade ontstaat omdat de bouw- of gebruiksmogelijkheden op het eigen perceel verminderen.

Voor indirecte planschade geldt op dit moment een eigen risico van in ieder geval 2% voor onroerende zaken. Dit is een minimumpercentage. Het voor eigen rekening te nemen risico kan op dit moment al hoger zijn dan 2%. Per individueel geval wordt bepaald wat het percentage aan eigen risico is. In de rechtspraak zijn factoren ontwikkeld aan de hand waarvan het normaal maatschappelijk risico dient te worden vastgesteld. Onder meer is van belang in hoeverre de ontwikkeling past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gevoerde planologische beleid. Ook de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel zijn, volgens een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2016, van belang. Hoe hoger het percentage eigen risico dat het bestuursorgaan hanteert (hoe verder dat van het basispercentage van 2% afligt) hoe zwaarder de motiveringsplicht van het bestuursorgaan is.

Voor directe planschade is op dit moment nog geen percentage vastgesteld. Het is aan het bestuursorgaan om aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval het normaal maatschappelijk risico vast te stellen en deze in mindering te brengen op de te vergoeden planschade.

En onder de Omgevingswet?
Met de komst van de Omgevingswet zal het huidige planschaderegime aanzienlijk worden gewijzigd. Het normaal maatschappelijk risico in het kader van planschade zal onderdeel gaan uitmaken van het hoofdstuk over nadeelcompensatie. Daarmee verdwijnt de term ‘’planschade’’ en zal planschade wettelijk gezien gewoon een vorm van nadeelcompensatie worden, die in artikel 15.7 van de Omgevingswet zal worden geregeld. Onder deze nieuwe regeling wordt het eigen risico bij indirecte planschade vastgesteld op een vaststaand percentage van 4%. Hoewel dit hoger is dan de huidige basis van 2% voor indirecte planschade, kan het bevoegd gezag dit percentage niet naar boven bijstellen. Het percentage van 4% geldt niet voor directe planschade. Daarvoor houdt de wetgever vast aan het huidige systeem waarbij de planschade per individueel geval moet worden beoordeeld.

Wat betekent deze wijziging voor de praktijk?
Een van de doelen van de Omgevingswet is om een inzichtelijk, voorspelbaar omgevingsrecht te creëren. Het vaststellen van 4% eigen risico bij indirecte planschade sluit aan bij dit doel. Aanvragers van een planschadevergoeding weten dan immers van meet af aan waar zij aan toe zijn. Ook voor ontwikkelaars brengt het duidelijkheid met zich mee zodat zij vooraf beter kunnen inschatten wat de planschadekosten zijn waarmee de gemeente de ontwikkelaar zal confronteren. Dit vaste percentage bevordert de voorspelbaarheid van de uitkomsten van schadeprocedures en vergroot de rechtszekerheid.

 Het zal afhangen van het individuele geval in hoeverre deze wijziging als gunstig en wenselijk gekwalificeerd wordt. Het is niet uit te sluiten dat potentiële aanvragers in relevante gevallen nog voor inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag voor planschadevergoeding zullen indienen als zij menen voor een lager eigen risico in aanmerking te komen dan het in de toekomst gefixeerde percentage van 4%.

Met het vaststaande percentage aan eigen risico kan de discussie oplaaien of met deze verhoogde drempel inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De aanvrager van de planschadevergoeding zou zich op het standpunt kunnen stellen dat het op 4% gefixeerde percentage in strijd is met het recht op ongestoord genot van het eigendom en dat op grond daarvan de planschade, die uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico van 2%, volledig vergoed dient te worden.

 

 

Menu