Anne-Marie Klijn en Pim Oremans van NewGround Law bespreken het thema lichthinder in de fysieke leefomgeving in de Omgevingswet en geven hun visie op het instrument Leidraad lichthinder.
Deze blog werd gepubliceerd op Vastgoedjournaal | Leestijd: 4 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is momenteel voorzien op 1 juli 2022.
Kunstmatige verlichting
Er zijn veel locaties met kunstmatige verlichting, zoals wegen, steden, industrie- en bedrijventerreinen; glastuinbouwbedrijven of sportterreinen. Hinder bij mensen ontstaat wanneer zij zich niet kunnen onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl ze daar wel behoefte aan hebben. Langs wegen kan licht leiden tot onveilige situaties. Nachtelijk kunstmatige verlichting kan tot verstoring van de natuur leiden. Licht kan van veraf zichtbaar zijn en horizonvervuiling veroorzaken.
Leidraad lichthinder
Naar aanleiding van een motie van Kamerleden Von Martels en De Groot (26 juni 2019) is over dit onderwerp een Leidraad lichthinder gemaakt (december 2020), waar in een Kamerbrief van 8 april 2021 aandacht voor is gevraagd.
Bij het opstellen van deze leidraad is de actualisatie van bestaande handleidingen het uitgangspunt geweest. Expertise over lichthinder zit verspreid over provincies, gemeenten, het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV), de Stichting Openbare Verlichting Nederland (OVLNL) en het ministerie van BZK. Het IPO heeft eerder een handboek gemaakt (in 2010) dat handvatten bevat voor provincies om lichtvervuiling en donkertebescherming in beleid en uitvoeringsinstrumenten mee te nemen. De laatste behoeft echter actualisatie.
Lichthinder is een onderwerp dat decentrale overheden moeten beoordelen in het kader van activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt. De Omgevingswet is immers gericht op – met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu – het in onderlinge samenhang (a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Lichthinder binnen de Omgevingswet
In de Omgevingswet worden geen regels gesteld over lichthinder, behalve voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen. Gemeenten (en provincies) kunnen echter in de omgevingsvisie of het omgevingsplan (omgevingsverordening in het geval van provincies) beleid of regels opnemen om lichthinder, verstoring of horizonvervuiling terug te dringen. Zo zou een gemeente ervoor kunnen kiezen om ‘Niet te verlichten, tenzij’. Dat kan gelden voor de openbare ruimte, maar ook voor tuinen bij woonhuizen. Er kan ook worden gedacht aan winkelpuien en lichtreclame. Er kunnen grenswaarden worden bepaald aan het verspreiden van licht vanuit eigendommen middels een omgevingswaarde, uitgedrukt in meetbare of berekenbare eenheden of anderszins in objectieve termen. Naast een beperking van de horizonvervuiling kan daarmee tevens een aanzienlijke energiebesparing worden verkregen; een uitdaging waarvoor we met zijn allen aan de lat staan. Daarbij zou de gemeente zich dan ook kunnen buigen overde vragen hoeveel licht de burger eigenlijk nodig heeft, hoeveel hemelgloed aanvaardbaar is, wanneer licht zich te veel opdringt en hinder veroorzaakt (door bijvoorbeeld onjuiste technische bevestiging of instellingen), en wat wel of niet een aanvaardbaar niveau is van het beperken van lichthinder. Er kunnen gebieden benoemd worden die intrinsiek (natuurlijk) donker zijn en waar maximumeisen gelden, of juist gebieden met meer verlichting.
Voor lichthinder bij sportvelden bevat de zogenaamde bruidsschat overigens wel al specifieke regels, die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet automatisch onderdeel worden van het omgevingsplan. Ook bevat het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) een zorgplicht tot het voorkomen of beperken van lichthinder bij het mobiel breken van bouw- en sloopafval. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staat een soortgelijke bepaling met betrekking tot alle milieubelastende activiteiten. En bovenal geldt art 1.6 Omgevingswet: eenieder moet voldoende zorgdragen voor de fysieke leefomgeving. Wij stellen ons dan ook voor dat gemeenten voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet op een aantal belangrijke thema’s een integraal en open participatieproces doorlopen om zodoende een gedragen visie op thema’s zoals lichthinder te verkrijgen. Zo’n participatie in de geest van de Omgevingswet kan dit beleidsvormingsproces ook voor de gemeenten een eind in de goede richting duwen; zij hebben namelijk hoogstwaarschijnlijk ook nog niet eerder met dit bijltje gehakt.