Erwin Noordover en Tine Leemans – van Koten van NewGround Law bespreken de gevolgen van de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Windpark Delfzijl Zuid die volgde op het arrest van het Europese Hof van Justitie te Luxemburg in een zaak over een Belgisch windturbinepark, het zogenoemde Nevele-arrest.
Deze blog verscheen op Vastgoedjournaal | Leestijd: 5 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto ‘eenvoudig beter’ zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken; een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Hoewel eerder al duidelijk werd dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet eerder zal zijn dan per 1 januari 2022, heeft de minister benadrukt dat afstel niet aan de orde is. Inmiddels is ook inwerkingtreding per 1 januari 2022 niet haalbaar gebleken. Gekoerst wordt op inwerkingtreding per 1 juli 2022.
Uitspraak Windpark Delfzijl Zuid
In de uitspraak van Windpark Delfzijl Zuid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ‘Afdeling’) een voor overheden en initiatiefnemers nadelig oordeel uitgesproken over de vraag of het Nevele-arrest meebrengt dat voor onderdelen van het Nederlandse Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer die gaan over windturbines (ook wel de windturbinebepalingen genoemd) een uitgebreid milieueffectrapport had moeten worden gemaakt. De windturbinebepalingen betreffen de normen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid van windturbines.
De Afdeling concludeert in deze uitspraak namelijk dat de windturbinebepalingen een plan of programma zijn als bedoeld in de Europese SMB-richtlijn (richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling). Bovendien vormen deze windturbinebepalingen volgens de Afdeling het kader voor de toekenning van vergunningen voor windturbineparken. Als gevolg van deze conclusies moeten de windturbinebepalingen worden onderworpen aan een milieueffectrapport voor een plan of programma. De windturbinebepalingen zijn dus plan-MER-plichtig. Aangezien nooit een plan-MER is verricht voor de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn deze bepalingen volgens het oordeel van de Afdeling in strijd met de SMB-richtlijn en moeten deze buiten toepassing blijven. Daarbij overweegt de Afdeling dat van een algehele onverbindendheid van deze normen geen sprake kan zijn, omdat de bouw en exploitatie van één of twee windturbines niet vallen onder de reikwijdte van de SMB-richtlijn.
Gevolgen van de uitspraak
De windturbinebepalingen bestaan na de uitspraak van de Afdeling nog steeds en zijn dus niet door de Afdeling onverbindend verklaard. Gevolg van deze uitspraak is echter wel dat voor deze algemene normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid voor de bouw en het gebruik van drie of meer windturbines nu door de regering alsnog een plan-m.e.r moet worden verricht. Totdat een dergelijk plan-m.e.r. is verricht, mogen de windturbinebepalingen niet worden gebruikt voor windturbineparken.
Als de regering alsnog een deugdelijke plan-m.e.r. verricht, kan zij op basis daarvan de windturbinebepalingen handhaven of aanpassen. Er kunnen derhalve nieuwe normen worden vastgesteld, die gelijk zijn aan de huidige windturbinebepalingen, maar er kunnen ook normen worden vastgesteld die strenger of soepeler zijn.
Wat te doen met huidige projecten?
Projecten kunnen wachten tot de regering de plan-m.e.r. heeft verricht voor de windturbinebepalingen. Vervolgens kan het project worden getoetst aan de direct van toepassing zijnde nieuwe normen en mag een gemeenteraad voor zijn standpunt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan opnieuw bij die (aangepaste) bepalingen aansluiten. Op dit moment is echter nog niet duidelijk wanneer het plan-MER en de daarop aangepaste normen precies verwacht kunnen worden. Vooralsnog gaat de minister ervan uit dat het verrichten van de benodigde onderzoeken, het bieden van inspraak en inwinnen van advies, en het navolgende wetgevingstraject, 1,5 tot 2 jaar in beslag zullen nemen. Dit betekent dus jaren vertraging voor de huidige projecten.
De Afdeling heeft echter in de uitspraak nog een escape geboden voor projecten die niet willen wachten op de aangepaste windturbinebepalingen. Het is volgens de Afdeling mogelijk voor een project eigen normen te stellen die voor dát specifieke project onderbouwd dienen te worden en voorzien moeten zijn van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande, en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering.
Gevolgen voor Omgevingswet
Onder de Omgevingswet staan de rijksregels voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze uitspraak van de Afdeling heeft ook gevolgen voor de regels die in hoofdstuk 4 van het Bal zijn opgenomen over windturbines. De uit te voeren plan-m.e.r. is dus ook nodig ter onderbouwing van de normen in het Bal. En mogelijk dat ook voor normen van andere activiteiten in de Omgevingswet en daarbij horende regelgeving een plan-MER moet worden gemaakt naar aanleiding van deze uitspraak. Zo blijft het omgevingsrecht voortdurend in beweging!