André en Marie-Claire Gaastra van NewGround Law gaan in op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de procedurele vereisten voor de totstandkoming van vergunningen die uit het Verdrag van Aarhus en de Europese Habitatrichtlijn volgen.
Deze blog verscheen op Vastgoedjournaal | Leestijd: 5 minuten
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Nadat de geplande inwerkingtreding van de Omgevingswet aanvankelijk met een jaar was uitgesteld tot 1 januari 2022, is de beoogde inwerkingtredingsdatum opnieuw verplaatst. De huidige planning is inwerkingtreding op 1 juli 2022. Dit zou volgens de minister het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en uitvoeringsorganisaties meer ruimte geven om de implementatie van de wet op een zorgvuldige en verantwoorde wijze af te ronden.
Verdrag van Aarhuis
Het Verdrag van Aarhus uit 1998 regelt de toegang van het publiek tot milieu-informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Artikel 6 eist inspraak van het publiek onder meer bij plannen of projecten die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. In dergelijke gevallen moet het publiek in een vroeg stadium over de besluitvorming worden geïnformeerd. Waar inspraak volgens het Verdrag van Aarhus is vereist, moet volgens het Europese Hof van Justitie deze inspraak ‘vroegtijdig’ aanvangen, hetgeen wil zeggen ‘wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.’ Ook de Europese Habitatrichtlijn geeft vereisten ten aanzien van inspraak.
In zijn uitspraak van 14 juli 2021 komt de Afdeling bestuursrechtspraak, kort gezegd, tot de conclusie dat bij de vergunningverlening voor nieuwe stallen ten behoeve van een zeugenhouderij niet aan deze inspraakvereisten is voldaan. Kennelijk is de Afdeling bestuursrechtspraak van oordeel dat wel aan deze vereisten zou worden voldaan indien de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht zou worden toegepast, die al voor vele toestemmingsbesluiten in het milieu- en natuurbeschermingsrecht geldt en onder de nog in te voeren Omgevingswet voor meer soorten toestemmingsbesluiten zal zijn vereist. Deze uitspraak kan gevolgen hebben voor vergunningtrajecten bij andere vastgoedprojecten met mogelijk aanzienlijke effecten op het milieu.
In dit geval gaat het om een vergunning onder de (inmiddels vervallen) Natuurbeschermingswet 1998 die onder meer de Habitatrichtlijn implementeerde, waarbij het bieden van inspraak voor het publiek door terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot het verlenen van een vergunning, geen deel uitmaakte van de wettelijke procedure en daarom niet heeft plaatsgevonden. De verleende vergunning is wel openbaar bekendgemaakt. Onder meer het ontbreken van een mogelijkheid om voorafgaand aan de definitieve besluitvorming in te kunnen spreken, is voor een stichting die zich inzet voor de leefbaarheid van het buitengebied in de gemeente Twenterand aanleiding geweest om beroep in te stellen. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben de vergunning verleend en hadden op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen besluiten het ontwerpbesluit ter inzage te leggen, maar dat heeft het bestuursoorgaan niet gedaan.
De toestemmingsbesluiten die het bevoegd gezag onder de Habitatrichtlijn kan nemen zijn op basis van eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak gebaseerd op een ‘passende beoordeling’ of een ‘voortoets’. In dit geval ging het om een vergunning die was gebaseerd op een voortoets. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak verplichten zowel het Verdrag van Aarhus als de Habitatrichtlijn tot het bieden van inspraak in dergelijke gevallen. Omdat in de wet niet dwingend is voorgeschreven dat het bevoegd gezag inspraak biedt voordat op de aanvraag om een natuurvergunning wordt beslist, is volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet aan de eisen ten aanzien van inspraak van de Habitatrichtlijn voldaan. Gedeputeerde Staten hadden in overeenstemming met de Habitatrichtlijn kunnen kiezen om inspraak onderdeel uit te laten maken van de vergunningprocedure maar dat hebben ze nagelaten. Daarom heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de vergunning voor het stallenproject vernietigd.
De vergunningprocedure zal nu deels opnieuw moeten worden gedaan, hetgeen wil zeggen dat nu eerst een ontwerpbesluit ter inzage gelegd moet worden zodat effectief aan de eis wordt voldaan dat inspraak wordt geboden en pas dan kan er weer een (nieuw) definitief vergunningsbesluit worden genomen.
De stichting heeft in deze zaak de vergunningverlening kunnen vertragen, maar zal, gelet op de overige overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak de verlening van een vergunning voor de nieuwe stallen waarschijnlijk uiteindelijk niet kunnen tegenhouden.
Bijzonder in deze zaak is dat wel aan de nationale wettelijke procedure-eisen is voldaan, maar dat de vergunning alsnog sneuvelde door het niet volgen van een uit Europese regelgeving of verdragen volgende procedure-eis ten aanzien van inspraak. Vooral in het geval van projecten waarvoor toestemmingsbesluiten ten aanzien van milieu- en natuurbescherming nodig zijn, kan het van belang zijn daar oog voor te hebben en na te denken over het bieden van inspraak hoewel de wet dat mogelijk niet vereist.