Strafrechtelijke handhaving van de Omgevingswet: iedereen opgelet!

Als de Omgevingswet in werking treedt, geldt voor iedereen een algemene zorgplicht om voldoende zorg te dragen voor de fysieke leefomgeving. Tevens is in de Omgevingswet een algemene verbodsbepaling toegevoegd waarmee een strafrechtelijk vangnet is gecreëerd. Anne-Marie Klijn en Tine Leemans – van Koten van NEWGROUND gaan in deze blog in op de vraag wat strafbaar is en hoe de strafrechtelijke handhaving van de Omgevingswet kan uitpakken.

Deze blog verscheen op Vastgoedjournaal | leestijd: 5 minuten

De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken en zorgen voor een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Hoewel duidelijk is dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet eerder zal zijn dan per 1 januari 2022, heeft de minister benadrukt dat afstel niet aan de orde is.

Algemene zorgplicht
Als de Omgevingswet in werking treedt, geldt op grond van hoofdstuk 1 van de Omgevingswet voor een ieder een algemene zorgplicht om voldoende zorg te dragen voor de fysieke leefomgeving. Door het opnemen van deze bepaling wil de wetgever benadrukken dat overheid, bedrijven en burgers alle verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Deze algemene zorgplicht is verder uitgewerkt in artikel 1.7 van de Omgevingswet. Kort gezegd moet een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving alle maatregelen nemen om die gevolgen te voorkomen, de gevolgen zoveel mogelijk beperken of de activiteit achterwege laten. Deze algemene zorgplichtbepalingen heeft de wetgever niet strafrechtelijk willen sanctioneren, omdat de zorgplichtbepalingen een zeer brede reikwijdte en open-norm-karakter hebben. Dit lijkt heel logisch, maar tegelijkertijd is in de Omgevingswet een strafrechtelijk vangnet geïntroduceerd met de twee artikelen (artikel 1.7a en 1.8) die direct na de zorgplichtbepalingen in de Omgevingswet zijn opgenomen.

In artikel 1.7a is een zogenoemde algemene verbodsbepaling toegevoegd die als volgt luidt: ‘Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan.’

Hiermee heeft de wetgever een strafrechtelijk vangnet gecreëerd voor alle onvoorziene gevallen die zich in de toekomst voor kunnen doen onder de Omgevingswet. De sanctionering van deze bepaling is niet mis: het gaat om een economisch delict uit de zwaarste categorie van artikel 1a Wet op de economische delicten. Indien de gedraging of het nalaten opzettelijk heeft plaatsgevonden, is sprake van een misdrijf waar een gevangenisstraf van zes jaar op staat.

Onduidelijk wat strafbaar is
De vraag is dus gerechtvaardigd waar iemand een dergelijke straf precies voor kan krijgen. Daar zit de crux. Dat is niet duidelijk. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft de tekst van artikel 1.7a Ow ‘buitengewoon onbepaald’ genoemd, terwijl op grond van het legaliteitsbeginsel de wetgever verplicht is om strafbepalingen zo duidelijk mogelijk te formuleren. Ook het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat burgers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn met wettelijke bepalingen.

Kritiekpunten op een rij
Wat is de kritiek op artikel 1.7a? In deze verbodsbepaling draait het om ‘de fysieke leefomgeving’ die moet worden beschermd. Dit begrip is in de Omgevingswet echter niet gedefinieerd. Er wordt gezegd dat ‘de fysieke leefomgeving’ in ieder geval (geen uitputtende opsomming) de navolgende componenten omvat: (a) bouwwerken, (b) infrastructuur, (c) watersystemen, (d) water, (e) bodem, (f) lucht, (g) landschappen, (h) natuur, (i) cultureel erfgoed en (j) werelderfgoed. Deze open opsomming is gekozen zodat de wetgever in de toekomst gemakkelijk ook andere onderwerpen onder het toepassingsgebied kan brengen. Dus alles wat niet in deze bepaling staat, kan er toch onder vallen.

Een tweede punt van kritiek is dat het niet alleen gaat om doen, maar ook om nalaten. Elk bedrijf en elke burger moet dus ook bedacht zijn op alles wat hij nalaat en dat gevolgen kan veroorzaken! Daarnaast gaat het niet alleen om nadelige gevolgen die zijn ontstaan, maar ook om nadelige gevolgen die dreigen te ontstaan. De bepaling dwingt er dus toe dat gevaarzetting wordt onderkend.

Tenslotte is ook niet duidelijk wat ‘aanzienlijk nadelige gevolgen’ precies zijn. Hoe moet worden bepaald of de gevolgen van handelen of nalaten ‘aanzienlijk’ zijn? Het enige dat duidelijk is, is dat het gaat om het verrichten of nalaten van activiteiten met beperkte gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Verbodsbepaling
De regering verwijst naar het Omgevingsbesluit (artikel 1.3) waarin zou staan wanneer en op welke gevallen het verbod van toepassing is. In dit artikel worden activiteiten en nadelige gevolgen aangeduid waarop artikel 1.7a Ow van toepassing zal zijn. Op zich krijgt de verbodsbepaling hiermee iets meer vorm, maar er kan niet gezegd worden dat hiermee voor iedereen op voorhand kenbaar is welke handeling verboden is of welke ten onrechte wordt nagelaten. Bovendien geeft het Omgevingsbesluit geen nadere duiding van de aanzienlijkheid.

Coulante rechter?
Gelet op deze onduidelijkheid van de verbodsbepaling is de vraag hoe de rechter zal omgaan met strafrechtelijke handhaving op grond van dit artikel. Hopelijk is de rechter coulant richting bedrijven en burgers. Maar het wordt dus na de inwerkingtreding van de Omgevingswet opletten geblazen op alle onvoorziene situaties waarbij handelen of nalaten aanzienlijke gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Bent u er al klaar voor?!

Menu