Anne-Marie Klijn en Pieter van der Woerd beantwoorden de vraag: wat houdt de Knip in en hoe kan deze regeling de bouwsector tot wel €260 miljoen gaan besparen?
De Omgevingswet vervangt alle bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (o.a. ruimtelijke ordening, milieu en natuurbescherming). Onder het motto “eenvoudig beter” zullen 40 wetten en 120 AMvB’s worden gebundeld in één wet en vier AMvB’s. Dat zou het omgevingsrecht inzichtelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in het gebruik maken; een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, meer flexibiliteit en afwegingsruimte voor lokale overheden en snellere besluitvorming. Als het aan het kabinet ligt, treedt de Omgevingswet per 1 januari 2021 in werking.
Bouwactiviteit en Knip
De Omgevingswet bevat één vergunning voor activiteiten met (mogelijke) gevolgen voor de fysieke leefomgeving: de omgevingsvergunning. Activiteiten die onder het verbod vallen om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten en dus een omgevingsvergunning benodigen staan vermeld in afdeling 5.1, zoals bijvoorbeeld de bouwactiviteit, de rijksmonumentenactiviteit, de Natura 2000- activiteit of bijvoorbeeld de lozings- of ontgrondingsactiviteit. Afdeling 5.1 van de Omgevingswet brengt weliswaar bestaande vergunningsplichten bijeen, maar bevat naar aard en aantal vergelijkbare vergunningplichten en toestemmingsvereisten als het geval is onder de huidige wetgeving, zoals de Wabo, de Wro, de Waterwet en Wet milieubeheer.
In deze blog staat centraal de bouwactiviteit en de zogenaamde Knip. Een extra flexibiliteitsregeling die ervoor zorgt dat eerst de ruimtelijke bouwtoets kan plaats vinden zonder technische bouwtoets. Wat zijn de voordelen van deze regeling?
Technische en ruimtelijke aspecten
De omgevingsvergunning voor een bouwwerk wordt onder de thans nog geldende Wabo getoetst aan onder meer planologische regels (bestemmingsplan) en bouwtechnische regels (Bouwbesluit). Een negatieve beoordeling op een van deze aspecten zal kunnen leiden tot algehele weigering van de aanvraag. Onder de Omgevingswet worden dit twee separate activiteiten en dus twee aanvragen en twee separate toestemmingen.
In de Invoeringswet (aangenomen door de Eerste kamer op 11 februari 2020) is dan ook een splitsing opgenomen in een (mogelijke) technische vergunningplicht voor bouwactiviteiten en een (mogelijke) vergunningplicht voor bouwactiviteiten op grond van het omgevingsplan (de ruimtelijke toets). Hiervoor is gekozen omdat de activiteiten betrekking hebben op twee gescheiden beoordelingskaders, waarin verschillende aspecten van een bouwplan worden gereguleerd.
Technische aspecten van een plan kunnen los van de ruimtelijke aspecten worden beoordeeld. De gemeenteraad stelt immers het omgevingsplan vast en bepaalt daarmee materiële regels voor het bouwen (plaatsing, omvang en het uiterlijk), in standhouden en gebruik van bouwwerken. In dat omgevingsplan kan voorts worden bepaald of die regels rechtstreeks burgerbindend kunnen zijn (geen vergunning maar voldoen aan algemene regels) of dat een meldingsplicht of vergunningplicht heeft te gelden. Het Besluit bouwwerken leefomgeving regelt vervolgens de technische bouwkwaliteit en bepaalt daarbij ook voor welke bouwwerken een preventieve toetsing met een vergunningplicht nodig is. Het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat rijksregels over het bouwen, in stand houden, gebruiken en slopen van bouwwerken.
Bouwvergunning verplicht?
Niet in alle situaties is een vergunning verplicht. De gevallen waarbij vergunningvrij mag worden gebouwd, zijn te vinden in artikel 2.15d Bbl. Vergunningvrij betekent echter niet dat helemaal geen regels gelden. Voor nieuwbouw staan algemene regels in hoofdstuk 4 van het Bbl. Voor bouw- en sloopwerkzaamheden gelden de regels in hoofdstuk 7.
Vrijheid maar ook verantwoordelijkheid
Er is tussen beide regelingen en vergunningplichten geen sprake van zodanige samenhang dat die een verplichting tot gelijktijdige indiening van aanvragen zou rechtvaardigen. Het onderscheiden van een ruimtelijke en technische vergunningplicht voor bouwactiviteiten biedt juist het voordeel om beide activiteiten los en gespreid in de tijd te kunnen aanvragen.
De vrijheid om activiteiten los van elkaar in elke gewenste volgorde aan te vragen, brengt echter voor een aanvrager een eigen verantwoordelijkheid met zich. Alle vergunningen die nodig zijn voor het bouwen zijn immers nodig om een bouwplan te kunnen realiseren. De verlening van de ene vergunning schept geen inhoudelijke precedenten voor de latere verlening van andere vergunningen. Het wettelijk stelsel dwingt er toe elke activiteit te beoordelen op haar eigen beoordelingsregels. Om die reden is het ook niet nodig om te bepalen dat de ene vergunning pas eerst in werking treedt als ook een andere vergunning in werking treedt.
Extra flexibiliteitsregeling
Kortom, met de Knip is sprake van een extra flexibiliteitsregeling die ervoor zorgt dat eerst de ruimtelijke bouwtoets kan plaats vinden zonder technische bouwtoets, hetgeen gezien de reikwijdte van het omgevingsplan een goede oplossing lijkt.
De minister meldde in ieder geval een besparing voor burgers en bedrijven te verwachten die in ieder geval kan oplopen tot 130 à 260 miljoen euro per jaar. Doordat minder technische toetsen hoeven te worden uitgevoerd, ontstaat een besparing die oploopt tot een bedrag van 50 à 80 miljoen euro per jaar. Daar komt bij dat door het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen dat tegelijk met de Omgevingswet in werking zal treden, een deel van de taken die nu nog bij gemeenten liggen rond de beoordeling van de technische bouwkwaliteit bij andere partijen terecht komen.
Deze blog verscheen eerder op Vastgoedjournaal.